De Koffiecultuur

12 DE LIBERIAKOFFIE Fig. 6a. Coffea congensis (2-jang). zoodat het ontpulpen (zie blz. 68) moeilijker gaat dan bij de Arabica. De uitlevering, d. i. de verhouding tusschen nat en bereid product, is zeer ongunstig. Men kan deze stellen op 10 nat op i droog, terwijl men bij Javakoffie op 5 tot 1 rekent. Zooals reeds gezegd is, treden groote individtieele verschilfen op in grootte en vorm van bladeren en vruchten, zoodat men geneigd is tot onderverdeeling in een viertal varieteiten. De Liberia bloeit vele malen per jaar, de Java vier hoogstens vijf malen, waarvan één bloei de hoofd- of groote bloei genoemd wordt. Men kan dus aan de Liberiabloesem jonge vrucht en rijpe bes tegelijk waarnemen. Dit is natuurlijk een groot voor-deel te noemen, daar de pluk zoodoende over een heel jaar verdeeld wordt, waardoor niet te groote^eischen gesteld worden aan den boom in een kort tijds-verloop. Bij de Javakoffie is dit wel het geval; dit is een der redenen, waarom de boom in die periode zoo hevig door de blad-ziekte wordt geteisterd. Het is duidelijk, dat de Liberiacultuur door dezelfde eigenschap minder werkvolk belioeft, zoodat de pluk regelmatiger binnenkomt, met minder plukvolk. Dit laatste wordt nog meer in-de hånd gewerkt, doordat de rijpe bessen langen tijd aan den boom kunnen blijven. terwijl die van de Javakoffie spoedig afvallen. In den eersten tijd werd de smaak van de Liberiakoffie slecht beoordeeld, de voortgezette cultuur echter en de zorgvuldige bereiding hebben hierin verandering ten goede gebracht, zoodat